Elektrische locomotieven zijn ontworpen voor gebruik op spoorwegen met een spoorwijdte van ongeveer 1520 mm. Ze zijn geëlektrificeerd met gelijkstroom, hebben een nominale spanning in het contactnetwerk van 3000 V. De tractieparameters van elektrische locomotieven maken het mogelijk om lange reizigerstreinen te besturen. Alle uitrusting van de elektrische locomotief werkt betrouwbaar wanneer de spanning in de rijdraden schommelt van 2200 V tot 4000 V, evenals bij een omgevingstemperatuur van -50 tot +40 graden.
instructies:
Stap 1
Voordat u de elektrische locomotief start, schakelt u de ALSN, het radiostation en andere relevante apparaten in die nodig zijn voor de werking van de elektrische locomotief, test u de werking van de remmen. Om de betrouwbaarheid van de jaloezieaandrijving te vergroten, dient u de jaloezie onder normale weersomstandigheden altijd open te houden. In geval van hevige regen of sneeuw, zet schakelaar 359 op het bedieningspaneel op het teken “Automatisch” om het automatisch sluiten of openen van de jaloezieën te activeren.
Stap 2
Stel het toerental van de motorventilator voor de koeling van de elektrische tractiemotoren afhankelijk van het seizoen in (in de zomer een hoger toerental, in de winter respectievelijk lager).
Stap 3
Controleer voordat de locomotief gaat rijden of het remsysteem is uitgeschakeld en het waarschuwingslampje 670 uit is. Zet stuurventielhendel nr. 395 in stand 1 om de druk in de remleiding te verhogen. Druk op de ontlastklep van de hulpremklep nummer 254 om een vlotte start van de elektrische locomotief te garanderen.
Stap 4
Zet hiervoor het stuur van de driver's controller (CME) in de "+1" stand. Beweeg vervolgens het stuur soepel langs de markeringen naar de "C"-stand, wat nodig is om in de rijstand van de tractiemotorenaansluiting te komen. Let op de positie van de tussenregelaar bij de signaallamp 854. De stroom in het stroomcircuit tijdens het accelereren van de elektrische locomotief mag niet hoger zijn dan 850 ampère. Let tijdens het rijden op de belastingsstroom van de elektrische tractiemotoren: deze mag niet hoger zijn dan 545 ampère. De spanning in het contactnetwerk mag niet meer dan 2200 volt zijn.
Stap 5
Besteed speciale aandacht aan waarschuwingslichten, die verantwoordelijk zijn voor verschillende schade en slippen. Let erop dat de waarschuwingslampjes van de draaiende motor-compressor branden.