Een starter wordt gebruikt voor het comfortabel en op afstand starten van de automotor. Daarom moeten de prestaties altijd op het optimale niveau zijn. Bij de minste melding in de werking van het apparaat moet het worden gecontroleerd. De beste manier is op de stand.
instructies:
Stap 1
Installeer de starter op de standaard. Controleer de elektrische en mechanische eigenschappen. Houd er tegelijkertijd rekening mee dat de verbindingsdraden van de stroombron naar de ampèremeter en de contactbout van het tractierelais een doorsnede van 16 vierkante meter moeten hebben. mm. Sluit de starter aan op een volledig opgeladen accu. De testtemperatuur moet (25 ± 5) graden zijn. De borstels moeten goed geslepen zijn aan het verdeelstuk.
Stap 2
Controleer de functionaliteit van het apparaat. Zet de spanning van de stroombron op 12 V, zet een schakelaar in het circuit tussen de "+" van de accu en de klem "50" van de starter. Sluit het en maak vier starts van de starter met verschillende remcondities: 2-2, 4; 5, 5-6, 6; 9-10, 8 en 11, 5-12,5 Nm. De duur van elke activering van de starter mag niet langer zijn dan 5 seconden, het interval ertussen moet 5 seconden zijn. Als de werking van de starter gepaard gaat met abnormaal geluid of de ring niet draait, moet deze worden gedemonteerd en de onderdelen worden gecontroleerd.
Stap 3
Test de starter met volledig remmen. Om dit te doen, bevestigt u de standtandwielring volledig, schakelt u de starter in en meet u de stroomsterkte, het remkoppel en de spanning, die moet overeenkomen met waarden van niet meer dan 500 A, niet minder dan 14 Nm en niet meer dan 6,5 V. De duur van het schakelproces mag niet langer zijn dan 5 seconden. … In het geval dat het remkoppel lager is dan de vereiste waarde en de stroom hoger is, kan de reden een kortsluiting van de wikkelingen naar aarde zijn of een kortsluiting tussen de anker- en statorwikkelingen. Als het remkoppel en de stroomsterkte lager zijn dan de standaardwaarden, kan dit worden veroorzaakt door vervuiling en oxidatie van de collector, een afname van de elasticiteit van de borstelveren of ernstige slijtage van de laatste, ernstige slijtage van de borstels, hangend de borstelhouders of losraken van de statorwikkelingsklemmen, verbranding of oxidatie van de contactbouten van de tractierelaisstarter.
Stap 4
Controleer het tractierelais. Installeer hiervoor een pakking van 12,8 mm tussen het tandwiel en de stopring. Sluit het relais aan. Het stroomverbruik van het enkelwikkelingsrelais mag niet meer dan 23 A bedragen. Controleer de schakelspanning van het dubbelwikkelingsrelais. Het mag niet meer dan 9 V zijn. Als het hoger is, is het relais of de omvormer defect.