De stationaire luchtregelklep (stationaire luchtklep) handhaaft het stationaire toerental ongeacht veranderingen in de motorbelasting. Als het stationair toerental onder 750 tpm daalt, begint de elektrische klep wat lucht toe te voeren waarbij de gasklep wordt omzeild, waardoor het toerental wordt verhoogd. Wanneer ze toenemen tot 950 tpm, sluit de klep, waardoor de toevoer van extra lucht wordt gestopt en het stationaire toerental wordt verlaagd.
Noodzakelijk
Multimeter. Bij afwezigheid, een ampèremeter en een ohmmeter
instructies:
Stap 1
Doorgaans hebben energiebeheersystemen een afzonderlijke regeleenheid voor stationair toerental. De stationaire klep kan een stelschroef hebben. Voor de locatie van de regeleenheid stationair toerental en de klepstelschroef, zie de reparatiehandleiding van een bepaalde auto. Nieuwe automodellen van de laatste jaren van productie zijn niet uitgerust met een stationaire klepverstelling.
Stap 2
Voordat u de tweedraads stationaire klep controleert, moet u de motor opwarmen tot bedrijfstemperatuur (60 graden), alle elektrische apparatuur uitschakelen, ervoor zorgen dat de gasklepstandsensor, zuurstofsensor in goede staat verkeren, dat er geen lekkage in het uitlaatsysteem en in het vacuümsysteem, en dat de toerenteller correct is aangesloten.
Stap 3
Start de motor. Een werkende stationaire klep moet continu werken (trillen en licht brommen). Koppel vervolgens de elektrische connector los van de klep. Het toerental moet oplopen tot 2000 tpm.
Stap 4
Als het stationair toerental niet is veranderd, neem dan een ohmmeter en meet de weerstand tussen de contacten van de te testen klep. Deze waarde moet variëren van 9 tot 10 ohm. Zorg ervoor dat wanneer de batterijspanning op de klep wordt toegepast, deze zich in een goed gesloten toestand bevindt en wanneer de spanning wordt verwijderd, deze wordt geopend. Als de stationaire klep niet de vereiste weerstand heeft of niet goed werkt, dan is deze defect en moet deze worden vervangen.
Stap 5
De stuurstroom wordt als volgt gecontroleerd. Nadat u de elektrische connector van de klep hebt losgekoppeld, sluit u één pin van de connector aan op de kleppin via een jumper en de andere via een ampèremeter (het instrumentbereik moet 0-1000 mA zijn). Als de motor stationair draait, moet de ampèremeter een stroomsterkte van 400-500 mA aangeven. Elke andere aflezing van de ampèremeter geeft de vereiste afstelling van de stationaire klep aan. Houd er rekening mee dat de ampèremeter een stroomsterkte van meer dan 500 mA kan aangeven als niet aan ten minste een van de in paragraaf 2 beschreven voorwaarden wordt voldaan.
Stap 6
Als de ampèremeter geen stuurstroom aangeeft, moet de regeleenheid voor stationair toerental worden teruggestuurd voor reparatie of worden vervangen door een nieuwe. Trouwens, de reden voor de storing van dit apparaat kan een storing van de elektrische connector zijn. Vervang in dat geval de connector.
Stap 7
Als de auto is uitgerust met een 3-draads stationair ventiel, volg dan voor de controle dezelfde stappen als beschreven in paragrafen 1-4, met uitzondering van de volgende nuances. Meet de elektrische weerstand tussen de twee eindcontacten. Het moet 40 ohm zijn. Meet vervolgens de weerstand tussen de middelste en buitenste pinnen. Het moet 20 ohm zijn.
Stap 8
Het controleren van de stuurstroom van de driedraadsklep wordt gecontroleerd door de spanning op de middelste pen te meten. Het moet overeenkomen met de spanning van de batterij. De spanning tussen de middelste en buitenste contacten moet 10 V zijn.