Een correcte en efficiënte werking van een automotor is alleen mogelijk als alle samenstellende systemen in goede staat verkeren. Voor een soepele werking is een moderne auto uitgerust met een breed scala aan sensoren en regulerende subsystemen. Een van de elementen die nodig zijn om het motortoerental te stabiliseren is de stationair toerentalsensor.
De stationaire snelheidssensor is een apparaat dat deel uitmaakt van het voertuigcontrolesysteem en de functie vervult van het stabiliseren van het stationaire toerental. Dit apparaat is een taps toelopende naaldmotor. Dankzij een dergelijke sensor is de luchttoevoer naar de motor verzekerd, wat nodig is voor een stabiele werking in de ruststand. Dit gebeurt door een verandering in de grootte van de sectie van het luchttoevoerkanaal.
Het luchtvolume dat door de regelaar is gegaan, wordt afgelezen door een luchtstroomsensor. Daarna levert de controller het brandstofmengsel aan de automotor via speciale brandstofinjectoren. Het systeem, dat een stationairsensor bevat, bewaakt ook automatisch het motortoerental en de werkingsmodus, waardoor de luchtstroom die de gasklep omzeilt, wordt vergroot of verlaagd.
Met draaiende motor, opgewarmd tot een bepaalde temperatuur, handhaaft de controller het vereiste stationaire toerental. In het geval dat de motor niet goed is opgewarmd, zal de stationair toerentalsensor het toerental verhogen om de motor op te warmen bij een hoog krukastoerental. In deze modus kunt u, indien nodig, beginnen met rijden zonder te wachten tot de motor volledig is opgewarmd.
Op het gasklephuis is een stationair toerentalsensor geïnstalleerd, waar deze met twee schroeven wordt bevestigd. Soms hebben de schroeven geruimde koppen of zijn ze op vernis gezet, waardoor het moeilijk is om het apparaat te demonteren voor service en reparatie. In dergelijke gevallen is het raadzaam de sensorbevestiging niet aan te raken, maar de gasklep volledig te verwijderen.
Tekenen van een sensorstoring zijn de instabiliteit van het stationair toerental, dalen of springen bij het accelereren, het stoppen van de motor, het verminderen van het toerental wanneer de belasting wordt ingeschakeld. Om de storing te verhelpen, koppelt u de sensorconnector los terwijl het contact is uitgeschakeld en draait u vervolgens de bevestigingen los. Monteer het instrument na reparatie of vervanging weer door de afstand tussen de flens en de conische naald te controleren; deze mag niet groter zijn dan 23 mm. Smeer preventief de O-ring met motorolie.