De gasklepstandsensor (TPS) in veel voertuigen bevindt zich tegenover de gashendel. Het doel van deze sensor is om te bepalen of de klep gesloten is of niet, en onder welke hoek. De TPS geeft informatie door aan de motorregeleenheid, die op basis van deze gegevens de werking van de injectoren regelt. Deze sensor moet met instrumenten worden gecontroleerd en afgesteld omdat deze een belangrijke rol speelt in de werking van het voertuig. Er is niets moeilijks aan het controleren van TPS.
instructies:
Stap 1
Zet het contact aan en kijk naar het dashboard. Kijk eens naar de "Chek" gloeilamp. Als het niet gaat branden en geen storing aangeeft, tilt u de motorkap op en kruipt u omhoog naar de gasklepstandsensor.
Stap 2
Pak een meetinstrument, bij voorkeur een multimeter. Controleer op een "min". Om dit te doen, zet u het contact uit en zoekt u de "massa" tussen de draden. Dan moet je ervoor zorgen dat de sensor van stroom wordt voorzien: zet het contact aan, zoek de voedingsdraad. Als beide draden worden gevonden, is dat erg goed.
Stap 3
Controleer of de inactieve contacten open zijn. Ze bevinden zich op de tweede plaats boven of onder op de connector van de gasklepsensor. Sluit een draad van de multimeter aan op het contact, en beweeg de sluiter met de tweede. Als de TPS correct is ingesteld, verandert bij de minste beweging de spanning op de schaal van het apparaat abrupt naar de waarde op de batterij.
Stap 4
Als de spanning soepel stijgt of helemaal blijft staan, controleer dan de staat van de variabele filmweerstand, die zich in de sensor bevindt. Sluit een multimeter aan op de resterende draad, zet het contact aan en beweeg de sluiter heel langzaam, terwijl u de schaal van het apparaat observeert. Er mogen geen sprongen zijn, de spanning verandert heel soepel. Als er sprongen zijn, zal de motor defect raken.