Heel vaak worden automobilisten geconfronteerd met het probleem van oververhitting van de auto. Dit gebeurt voornamelijk door een storing van de koelvloeistoftemperatuursensor of door de controller. Dit artikel beschrijft mogelijke problemen en hun rationele oplossing.
instructies:
Stap 1
De taak van de regelaar is het berekenen van de koelvloeistoftemperatuur. Het wordt geproduceerd door de spanningsval over de sensor. De meeste processen die door de controller worden bestuurd, zijn rechtstreeks afhankelijk van hoe correct de meetwaarden van de koelvloeistoftemperatuursensor zijn.
Stap 2
Vaak ontstaan er problemen door schade aan de draden die naar de sensor gaan. Er zijn momenten waarop een draadbreuk optreedt bij de connector van de sensor. Dergelijke problemen leiden ertoe dat de ventilator bij een lage temperatuur wordt ingeschakeld. Er komt zwarte rook uit de uitlaatpijp. Als een dergelijke storing optreedt, gaat het controlelampje "CHECK ENGINE" op het instrumentenpaneel mogelijk niet branden. In dit geval is het beter om de motor niet uit te zetten, omdat deze dan mogelijk niet start. Je kunt nog steeds op lage snelheid bewegen.
Stap 3
Er kunnen problemen ontstaan als de koelvloeistoftemperatuursensor niet werkt. Om deze sensor te testen, moet u eenvoudige stappen volgen. Eerst maken we het harnasblok los van de sensor. We zetten het contact aan. We controleren het circuit. Bij het meten van de spanning moet het contact "B" ten opzichte van de "massa" ongeveer 5 V zijn. Als de spanning lager is dan 4,7 V, moet de verbinding als onbetrouwbaar worden beschouwd. Het is heel goed mogelijk dat de draad is kortgesloten naar aarde of gebroken. U moet in dit geval ook de bruikbaarheid van de controller controleren.
Stap 4
We zetten het contact uit en meten de weerstand tussen het contact van het sensorblok "A" en "massa". De weerstand moet minimaal 1 ohm zijn en niet meer. Is de weerstand meer dan 1 ohm, dan is een draadbreuk goed mogelijk.
Stap 5
Daarna moet u het controllerblok loskoppelen en de weerstand controleren, die zal zijn tussen het contact van het sensorblok "B" en het contact van het controllerblok "45". Het moet minder dan 1 ohm zijn. Als deze groter is, is de verbinding in de pads onbetrouwbaar.
Stap 6
Vervolgens meten we de weerstand tussen de "massa" en het contact "B" van het sensorblok. Deze moet minimaal 1 ohm zijn. Als er minder is, treedt er kortsluiting op naar aarde.
Stap 7
We controleren de sensor. We meten de weerstand bij twee temperaturen van de koelvloeistof. Dit dient te gebeuren bij een koude en warme motor. De weerstand zou niet anders moeten zijn. Als er verschillen zijn, moet de sensor worden vervangen. Als de sensor en het circuit in goede staat zijn, dan vervangen we de controller.