Een schoksensor, of schoksensor, is ingebouwd in bijna alle autobeveiligingssystemen. Met zijn hulp wordt de externe invloed op het transport geregistreerd en wordt het signaal onmiddellijk doorgegeven aan de eigenaar van de auto. Automotive-sensoren, die in fysiek principe verschillen, hebben één werkingsalgoritme: in geval van externe invloeden sturen ze een digitaal of analoog signaal naar het systeem.
Over de inbouwplaats van de schoksensor in de auto bestaan verschillende diametraal tegenovergestelde standpunten.
Sommige deskundigen adviseren om het apparaat te installeren met behulp van metalen carrosseriedelen met een sterke en stijve bevestiging aan het oppervlak van de auto. Andere automonteurs weerleggen deze methode en beweren dat de amplitude van de oscillatie wordt gedempt door ijzer, wat de werking van de sensor direct beïnvloedt. Het apparaat zal slecht reageren op invloeden van buitenaf. Als u gevoeligheid toevoegt in de instellingen, zal het autoalarm om welke reden dan ook gaan werken. Als alternatief stellen voorstanders van dit standpunt voor om schoksensoren op kabelbomen te installeren en plastic kabelbinders als bevestiging te gebruiken.
In sommige garages zijn schoksensoren in het midden van het interieur van de auto geïnstalleerd, aangezien dit de meest geschikte plaats daarvoor is. De sensor bevindt zich in het midden van de auto en kan dezelfde gevoeligheid bieden voor invloeden van buitenaf op elk deel van het lichaam. Het belangrijkste is een goede bevestiging van het apparaat, zodat het alarm geen valse alarmen verzendt.
Onlangs zijn er schoksensoren geïnstalleerd op het hoofdalarmbord. Ongetwijfeld is een dergelijke oplossing economisch winstgevend, maar op deze plaats is de werking van de sensor slecht effectief, omdat het is onmogelijk om een plaats op een auto te vinden om zo'n apparaat te installeren: het moet voor de kapers moeilijk te bereiken zijn en tegelijkertijd een optimale gevoeligheid bieden voor invloeden van buitenaf.
De locatie van de sensorinstallatie moet dus worden bepaald door de nauwkeurigheid en stabiliteit van de reactie van het apparaat op externe invloeden, evenals de afwezigheid van valse alarmen met onbeduidende of externe invloed, bijvoorbeeld met harde geluiden of windstoten, enz..